Bepaalde kennis begrijpen en kunnen onthouden, is helaas niet voldoende in het onderwijs. Het kunnen toepassen van de opgedane kennis in bekende en in nieuwe situaties is tegenwoordig op veel niveaus in het voortgezet onderwijs een vereiste. Waar het in het huidige onderwijssysteem echter aan ontbreekt, is het expliciet aandacht besteden aan denkvaardigheden. Op de vraag ‘Noem eens twee manieren van denken?’ komen zelfs vele volwassenen niet verder dan het antwoord ‘Positief en negatief’.
Denken is een abstract fenomeen, immers zelfs een hersenchirurg is tijdens een operatie nog nooit een gedachte tegengekomen. Wat is denken nu precies en op welke manieren kun je eigenlijk denken? Daar gaat het in dit blog over.
Dat het denken voor de mens een essentiële bezigheid is, illustreert de bekende uitspraak ‘Ik denk, dus ik ben’ van de 17de eeuwse filosoof René Descartes. Het denken lijkt ook altijd maar door te gaan. Ieder mens heeft voortdurend gedachten. Meestal zijn deze gerelateerd aan hetgeen je waarneemt of waargenomen hebt. ‘Denk nu niet aan een roze olifant.’ Wat schreef ik nou? Wie of wat bepaalt er wat je denkt? Ben jij dat zelf of komen gedachten van buiten jezelf? Er is in ieder geval geen uitknop voor je gedachten. Kun je je gedachten ook ordenen of zijn je gedachten een speelbal van het lot? Ook al is er op deze vragen door verschillende filosofen een zienswijze geformuleerd, een waarachtig antwoord op deze vragen kan de mens nog niet formuleren.
Volgens Daniël Kahneman (geboren in 1934) kan de gedachtewereld van de mens grofweg onderscheiden worden in twee manieren van denken. Het eerste systeem van ons denken is een intuïtieve methode die gebaseerd is op patroonherkenning. Het betreft hier ons snelle alledaagse denken, waarbij de gedachten associatief oppoppen. Voor de meesten volstaat deze manier van denken. Het tweede systeem dat hij onderscheidt, gebruiken we voor complexe problemen en vergt derhalve meer discipline. Het gaat dan om een aan te leren vaardigheid, waarbij we gebruikmaken van ons vermogen om door logisch redeneren zelfstandig tot beargumenteerde afwegingen, oordelen en beslissingen te komen. Deze manier van denken wordt ook wel ‘kritisch denken’ genoemd.
Bij kritisch denken gaat het er om dat je niet klakkeloos de redenering van een ander overneemt, maar dat je de opbouw van de redenering op basis van enkele algemene uitgangspunten, ook wel argumenten genoemd, kunt toetsen. Bij elke redenering tracht men een stelling aannemelijk te maken of beter gezegd, wil men de stelling verheffen tot een conclusie die men op basis van de argumenten kan trekken.
Het is de kunst om in een betoog de conclusie en uitgangspunten te onderscheiden om deze vervolgens te evalueren. Zijn de uitgangspunten waar of onwaar? Is het uitgangspunt sterker dan het bezwaar? Is de redenering geldig of ongeldig? Is het terecht dat op basis van de uitgangspunten die bepaalde conclusie wordt getrokken? De kunst van het kritisch denken is mijns inziens het toepassen van gerede twijfel en het zolang als noodzakelijk uitstellen van je oordeelsvorming.
De uitgangspunten in een betoog herkent men vaak aan de gebruikte verwijswoorden, zoals: omdat, want, aangezien. Er zijn ook verwijswoorden die een bezwaar aangeven, namelijk: hoewel, maar, echter. En tot slot zijn er woorden die verwijzen naar de stelling (ofwel conclusie): daarom, dus, vandaar.
Elk uitgangspunt dat aan een stelling of conclusie ten grondslag ligt, behoeft in feite zelf ook weer een onderbouwing. Een herkenbaar voorbeeld is de eeuwig repeterende vraag die kinderen soms kunnen stellen: waarom?, waarom?, waarom?. Het is lastig om als ouder deze regressieve redeneringsbehoefte te doorbreken. In het algemeen valt men vaak terug op een soort van aanname. Deze aanname is vaak de zwakke plek in een redenering en meestal gaat het dan om een drogreden.
De logica is een deel van de taalwetenschap en geeft enkele gereedschappen om na te gaan of er in een redenering denkfouten staan. Uitgangspunten bij een redenering worden premissen genoemd en kunnen waar of onwaar zijn. De redeneringen zelf (premissen plus conclusie) kunnen op hun beurt geldig of ongeldig zijn. Enkele voorbeelden uit de logica.
Modus podens als p dan q het is p, dus is q waar Als het regent, wordt de straat nat. Het regent, dus de straat is nat.
Ex consequentia
als p dan q het is q, maar dan hoeft p niet waar te zijn Als het regent, wordt de straat nat. De straat wordt nat, maar dan kun je niet geldig besluiten dat het dan ook regent (misschien staat de brandweer wel te spuiten).
Bert: Hé Ernie, je hebt een banaan in je oor. Ernie: Wat zeg je, Bert? Bert: Ik zei: "Je hebt een banaan in je oor, Ernie". Ernie: Wat zeg je, Bert? Bert: Haal die banaan uit je oor! Ernie: Sorry Bert, ik kan je niet verstaan, want ik heb een banaan in mijn oor. Bert: Ernie, je hebt nog steeds die banaan in je oor. Ernie: Ja, dat doe ik om krokodillen te verjagen. Bert: Maar er zijn hier toch helemaal geen krokodillen? Ernie: Precies Bert, het werkt!
Negatie
als p dan q het is niet-p, dan hoeft niet-q niet waar te zijn Als het regent, wordt de straat nat. Het regent niet, maar dan kun je niet geldig besluiten dat de straat niet nat wordt.
Modus tollens
als p dan q het is niet-q, dus niet-p is waar
Als het regent wordt de straat nat. Als de straat niet nat wordt, dan regent het niet.
Syllogisme
Als subject en predicaat (beide premissen) waar zijn, dan is de conclusie geldig. Hierbij wordt altijd een middenterm gebruikt, die niet in de conclusie voorkomt (in dit voorbeeld ‘mens’). De twee premissen hebben elkaar echter nodig om tot de conclusie te komen.
Om het waarheidsgehalte van een redenering te toetsen, is het tot het absurde doorvoeren van een argument soms een goede toetssteen. Een mooi voorbeeld van een dergelijke redenering is de volgende: "Als de aarde plat is, dan kan men er vanaf vallen. Maar niemand valt van de aarde af, dus de aarde is niet plat."
De regels van de logica zijn waardevolle instrumenten bij het kritisch denken, maar absoluut niet de enige. Het denken, volgens het tweede systeem van Kahneman, kan namelijk op veel verschillende manieren. Zo onderscheidt men bijvoorbeeld causaal, analytisch, conceptueel, systemisch, holistisch en lateraal denken. Aan dit rijtje kan tegenwoordig ook de term ‘omdenken’ van Berthold Gunster (geboren in 1959) worden toegevoegd. Zelf omschrijft hij ‘omdenken’ als een manier van denken waarbij je kijkt naar wat er is, en niet naar wat er zou móeten zijn. Hiermee maak je de omslag van ‘ja-maar’- gedrag naar ‘ja-en’-gedrag. Prachtig.
Comments